Het Nieuwe Testament1832 |
Other editions - View all
Common terms and phrases
aarde alzoo antwoordende zeide Apostelen boozen broeders CAPITTEL Christus Jezus dezelve dien dienstknecht dingen discipelen dood eenige eerfte eeuwigheid Engel Evangelie Farizeen fchare Filippus flaan fommigen fprak fpreken ftaan ftad ftem ftond Galilea gefchied gefchreven geflacht gelijk geloof geloofd genade gij hebt gij zijt gij zult ging goed groote hart hebbende hebt gij Heere Jezus Christus heerlijkheid Heiligen Geest hemel Herodes huis hunne iegelijk indien gij Israƫl Jeruzalem Jezus antwoordde Jezus Christus Jezus zeide Joannes Joden Judea Koning kracht kwaad kwam lief liefde ligchaam Looft magt maken malkanderen Mozes naam niemand offerande onzen Heere Jezus oogen Paulus PAUZE Petrus Profeten PSALM regtvaardigheid roem Synagoge Tempel troon ulieden uwen Vader vleesch volk voorhuid Voorwaar vreezen want gij wederom wereld woord zalig zeggende zegt zeide tot hen zelven ziel ziende ziet zijnde zijt gij zonden Zoon des menfchen zoude zullen zult gij